04 april 2007

Waarom Jan Marijnissen er toch niet erg ver naast zat

Opnieuw opwinding in Holland.
Opnieuw, schijnbaar, over paspoorten, immigranten en tolerantie.
Nederland is waaratje wel betrokken bij dringendere zaken. Maar daarover deze keer maar eens niet.
Zonder omwegen naar SP-leider Jan Marijnissen, dus, die zaterdag in "De Telegraaf" zei, dat het "een dikke plus" zou zijn als PvdA-staatssecretarissen Albayrak en Aboutaleb zouden kiezen voor één van hun twee paspoorten, het Nederlandse liefst.

Ik doe niet mee met de heren-van-de-selectieve-verontwaardiging die nu over Jan-met de-pet heenvallen. Ook niet met de commentatoren die alles meteen betrekken op de positie van betrokken politicus. Het is het weerbericht niet. En al evenmin over de vraag of het aardig van Jan was tegenover de PvdA, al was het dat niet.


Jan Marijnissen 2003. Foto Maurice Boyer, NRC-Handelsblad.

Ik wil het hebben, over wat ik denk, dat de achtergrond is van het specifieke SP-Marijnissen standpunt in deze kwestie. Dat is interessant en belangrijk, want het raakt aan een heel fundamenteel gebrek, of noem het handicap, of weeffout, in de Nederlandse cultuur. En de SP onder leiding van Marijnissen is van begin af aan ingegaan tegen berusting in dat gebrek. Eerst, zoals wij allemaal, zoekend en soms missend, maar met de tijd steeds duidelijker en gerichter.

Het geldt de onverschillige ondergrond van de fameuze Nederlandse tolerantie. Onverschilligheid, paradoxalerwijze sterk verbonden met xenofobie, dus met intolerantie, die in de afgelopen jaren luidruchtig naar de bovengrond is verhuisd.

"De Lege Tolerantie - Over vrijheid en Vrijblijvendheid in Nederland"
is een bundel artikelen van Nederlandse auteurs (Boom, 2001) van zowel linkse- als rechtse signatuur, waarin wordt afgerekend met de zelfgenoegzame illusies die samengaan met de idee van "souvereiniteit in eigen kring", het steriele ideaal van "diversiteit" als grondbeginsel, enzovoort. Het begon blijkbaar al te dagen in 2001, een jaar voor de Fortuyn-omwenteling. Diversiteit is niet plat en onbeweeglijk. In de practijk betekent diversiteit een onuitgesproken hiërarchie. En binnen een hiërarchie hebben degenen die bovenaan zitten er onvermijdelijk belang bij, dat de diversiteit zo gestructureerd blijft als ze is. Emancipatie, empowering, zijn er niet bij.

Cliëntelisme
Vertaald naar economische-, sociale- en politieke verhoudingen, leidt dat tot cliëntelisme. In ruil voor de meegebrachte stemmen, wordt aan een lid van een groep die lager in de sociale hierarchie staat, een junior-plek aangeboden in bedrijf, gemeenteraad of stichtingsbestuur.
Emancipeert de betrokken cliënt te veel, "krijgt hij/zij teveel praatjes", dan volgt vervanging door een volgzamer groepslid. Behalve, wanneer het een Hirsi Ali is, die negatieve dingen over haar achterban durft te zeggen, die aansluiten bij vooroordelen die een nette tolerant haast niet durft te denken, laat staan uitspreken. En dan nóg: Der Mohr hat seine Schuldigkeit getan - der Mohr kann gehen. In dit geval naar een volgende tijdelijk plek, het neoconservatieve American Enterprise-Institute.

De Polder als bevrijding en begrenzing
Waar komt die typisch Hollandse (niet: Nederlandse-) lege tolerantie vandaan? Letterlijk: Uit de polder. En het is in beginsel een waardevol cultuurgoed! De beheersing van het water vanuit steeds dieper wegzakkende landerijen, dwong tot een ver doorgevoerde samenwerking tussen naburen, want de in de middeleeuwen ruimschoots voorradige edelen en kerkelijke vorsten leenden zich niet ervoor om daaraan leiding te geven. Het was zelfbeheer, zelforganisatie en het vergde een democratische-, zij het dwingende-, sociale structuur. De bewoners en gebruikers van de laagste van de Lage Landen zijn er zodoende aan gewend geraakt om hun eigen boontjes te doppen, vreemde inmenging te weren en (polder-)compromissen te sluiten met aanpalende waterschappen en, als het moest, met de overkoepelende hoogheemraadschappen, die men nodig had, om toe- en afvloeiing van water eerlijk te verdelen en uitgangen naar zee en grote meren te verschaffen. Naar dat model was de Republiek de Zeven Provinciën tot 1797 georganiseerd. Diversiteit werd al getolereerd, namelijk in de vorm van de minder lage (en minder rijke) provinciën en in de Generaliteitslanden Brabant en Limburg, die nog iets lager op de diversiteitsladder-hiërarchie stonden. (De laatste waren niet eens vertegenwoordigd in de Generale Staten in Den Haag.)

Naar dit model ook, heeft de Nederlandse godsdienstbeleving vorm gekregen: Consistorieën waren kleine waterschappen die souverein wilden blijven in eigen kring. Synodes alleen bij hoge noodzaak, een verhouding, zoals die tot hoogheemraadschappen. Het werkte (en werkt nog) door tot in de oppositiebewegingen in de RK Kerk. Het werkte ook door tot in Nederlands-Indië, waar het Binnenlands Bestuur de inlandse "diversiteit", tolereerde, ja zelfs instandhield, mits de Hoofden van Lebak maar hun achterban volgzaam hielden. Gods water over Gods Akker laten lopen, maar wel door de door ons aangewezen slootjes.

De Zuil als identiteitssymbool
Dusdoende, ontwikkelde zich op nationaal niveau het zuilenstelsel. Identiteit ontleend aan de eigen zuil, solidariteit vrijwel uitsluitend binnen de eigen zuil, hiërarchisch gestructureerd zelfbeheer binnen de zuil, waarbij aan de zuilenleiders werd overgelaten om met de andere zuilenleiders te polderen. Zo verwerd een uniek, zelfbewust en vrijheidlievend systeem, afgezien van anarchistische- (Friesland en Groningen, Amsterdam) en anti-autoritaire uitgroeisels, tot een ongeschreven-, voor een buitenstaander of immigrant moeilijk doorzichtig-, star systeem van gedragscodes, buitenwettelijke tolerantie en isolement.

Op de helft van de vorige eeuw, stortte het systeem ineen. De expansief toegenomen communicatie, de migratiebewegingen binnenslands ten behoeve van industrie en handel, de leegloop van het platteland, de emancipatie van de vrouw, de crisis van de ideologieën en de religies - alles droeg ertoe bij, dat er behoefte ontstond aan andere-, nieuwe-, grondslagen voor solidariteit en onderlinge ondersteuning bij emancipatie. De polder was definitief te klein geworden als referentiekader.

"Referentiekader" is identiteit
Bij gebrek aan nieuwe referentiekaders echter, blijven de oude als mythen voortbestaan. Ze zijn ons dierbaar als lastige familieleden. De Communistische Partij, noch de Sociaaldemocratie, hebben in Nederland de moed gehad, om te doen wat de SP probeert, namelijk: nieuwe referentiekaders voor onderlinge solidariteit te scheppen. De SP is daarmee begonnen op de schaal van de wijk, de volksbuurt. Niet meer met gezamenlijk waterbeheer, maar met gezamenlijk gezondheidsbeheer, dat zijn verlengde kreeg in allerlei andere vormen van belangenbehartiging op solidaire schaal. De SP wist, of ontdekte, dat "referentiekader" een abstract, droog, begrip is. Een bundeling van mensen, bereid en in staat tot solidariteit, dus tot opofferingen van het individu voor het geheel, behoeft een gezamenlijke mythe, een eigen identiteit. "Ik ben Ossenaar" houdt in, dat ik behoor tot de mensen die zich geëmancipeerd hebben uit de slachterijen en de reuzenfabriek van Van den Bergh & Jurgens. Ik ben trots op ons eigen margarine-museum, waar wordt bewaard, hoe mijn oom, mijn grootvader en mijn zuster moesten werken. En hoe ze zich uit dat lot hebben weten los te maken.

Zonder identiteit, geen solidariteit!
Diversiteit: De echte, de relevante, diversiteit zit in de mensen zelf. Ik heb niet één identiteit (Ossenaar), maar ik ben ook katholiek, of juist niet, en ik ben Brabander, of juist niet. Diversiteit tussen mensen berust niet op een vast identiteiten-patroon, maar op een wisselend, zich ontwikkelend (soms verschralend) bont patroon van individuele identiteitssamenstellingen.

Niveau van referentiekader, niveau van identificatie, trots en vermogen tot zelfopoffering en ... èchte tolerantie
Meer en meer wordt macht uitgeoefend boven het overzichtelijke naburen- en kleine-stads-niveau. Daarom heb ik ook een Nederlandse- (niet, voor alle Nederlanders: Hollandse- ) identiteit. En een Europese-. Maar daar komen we later nog op terug.
Anders dan anderen, heeft Jan Marijnissen gezien, dat het schort aan die nationale, Nederlandse identiteit. Niet omdat-i een nostalgische, Fortuyn-gelijke, liefhebber van nationale sprookjes zou zijn, maar omdat Marijnissen heeft gezien, dat, waar solidariteit op nationale schaal geboden is, om doeltreffend tegenmacht te ontwikkelen die de Haagse hiërarchieën tegenspel kan bieden, in dit land de daarvoor nodige identiteit is verdronken in een lege tolerantie. In onverschilligheid en in stiekeme uitbuiting van hiërarchische diversiteit.

Zoals we zagen, is identiteit verbonden met trots, een openlijk beleden verbondenheid met je familie, je buurt, je polder, je provincie, je land, je taal, je beschaving. Alleen als je echt trots kunt zijn op je identiteit, als je hem niet heimelijk wegstopt onder "diversiteit", kun je de ander in zijn of haar waarde laten. Niet meer bang voor besmettingsgevaar. Geen onuitgesproken hiërarchieën meer. De ander is niet meer alleen een potentiële cliënt, een potentiële patroon, maar iemand met wie je hoopt je identiteit, of een stukje daarvan te kunnen delen. Je hoopt niet meer, dat die ander "op zijn plaats blijft" en "geen praatjes krijgt", maar je streeft ernaar, dat die ander in vrijheid zijn plek kan vinden in de samenleving, al naar gelang zijn capaciteiten en zijn vermogen om met behulp van de met jou gedeelde identiteit en de identiteit die hij met jou deelt, bij te dragen aan het geheel.

Bestaan er twee of meer Nederlandse identiteiten?
Moeten we Jan nu verwijten, dat hij zich onvoldoende distantiëert van de hulpeloze- en soms ronduit lachwekkende- pogingen van de Balkenendes om naar negentiende-eeuws model een Nederlandse culturele "canon" (model-Dik Trom en Zijn Dorpsgenoten) te fabriceren? De rauwe vlootvoogd Michiel de Ruyter, slachter van de Barbarijse zeelieden en vissers, was inderdaad een ongelukkig voorbeeld. De Compagnie? In haar begintijd, vroege zeventiende eeuw, een belangrijke vernieuwing ten opzichte van de Spaanse roofpraktijken. Maar later verworden tot een log en corrupt lichaam, verntwoordelijk voor verschillende genocides, onder andere op de Molukken. De Geuzen? Hun tijd vooruit als succesvolle guerrillabeweging, maar ook verantwoordelijk voor de Gorkumse martelaren, die door een derde van de Nederlandse bevolking met wrok worden herdacht op Pasen. Kortom, niet verwonderlijk, de Nederlandse geschiedenis is even divers als die van andere landen. De Ruyter hoort erbij. JPCoen en Colijn horen erbij. Alleen zijn wij (hopen we) intussen begiftigd met een dieper inzicht dan zij konden hebben in hun tijd. Het is dus verkeerd, om, zoals tot dusverre veel is gedaan in socialistische kring, de De Ruyters, de Coens, de Sara Burgerharts zelfs, in de ban te doen en in te delen bij de top bvan één of andere, intussen afgebrokkelde, zuil. Ze zijn allemaal een beetje van ons, maar identiteit betekent niet, dat we ons helemaal met hen hoeven te identificeren. Het zijn lastige familieleden, die we toch niet laten vallen.

We laten ons niet een stuk van onze geschiedenis afpakken
Daarom heeft Jan Marijnissen gelijk, als hij zich niet in een ideologisch hoekje wil laten dringen, waarin alleen Multatuli, PJ Troelstra, Henriette Roland Holst en Piet Nak relevant zouden zijn. Dat alles is niet in een "canon" te vatten. De commissie van historici die daarover rapporteerde, had stelde terecht: Wat relevant is voor de identiteit, verschuift en vernieuwt zich onophoudelijk. Niets om niet trots op te zijn.

Jan dùrft!
En zo komen we terug bij Marijnissen en de paspoorten. Jan steekt zijn nek uit, want de weerstand, ook bij zijn achterban, om zich trots en kwetsbaar op te stellen, openlijk zijn identiteit te tonen en daaraan en daarmee te werken, is groot en cultureel bepaald. Ze is onderdeel van de geperverteerde identiteit van de waterschappers. Het is moedig, om daar, zo nodig, tegenin te gaan. Dat is precies wat Jan in De Telegraaf deed. Wat hij zei, was niet in de eerste plaats een boodschap aan Aboutaleb en aan Albayrak. Agnes Kant heeft dat intussen ook al rechtgezet. Het was een boodschap aan de eigen achterban: Wees trots op je identiteit als Nederlander. Ga er zorgvuldig mee om en laat hem je niet, ook niet gedeeltelijk, afpakken.

Het Kàn Verkeren (Breero, 1624)
Heel lang geleden, toen Erik Meyer en ik nog heel jong en groen waren, verschilden hij en ik in ons woninkje in Betondorp ernstig van mening op dit punt. Erik vond dat "nationalisme" gevaarlijk was voor arbeiders. Ik zag -een beetje- de kracht ervan, zoals ik die nu en hier zie. Intussen houdt Erik al weer jarenlang voor de SP een zetel in het Europese Parlement warm. Of, beter gezegd, lauw. Met zijn vermogen tot identificatie met standpunten die hij slechts onder zelfopoffering kan vertegenwoordigen, is hij daar kampioen van de negatie van Europa ten behoeve van een Nederlands nationalisme, dat, zoals hij ook weet met een aktieve betrokkenheid bij het Europese niveau niet in strijd hoeft te zijn. Maar de SP heeft zich nog niet durchgerungen tot het inzicht, dat ook Europese solidariteit, dus: trots op die Europese identiteit, nodig is voor de moderne arbeider, pardon: werknemer.

Dat gaat echter ook nog wel komen. Misschien al gauw. Tenslotte is de SP opgestegen van buurtniveau, via dorps- en kleinsteeds niveau naar landelijk peil. Jan zit in het buitenland. Dat is een goed begin. Straks, we zullen het nog meemaken, voert de SP actie voor een sterker, solidair Europa, beschermster van sociale verworvenheden, aaneengesmeed door een basisverdrag dat mensenrechten, minimumlonen, veiligheid en eerlijke pensioenen regelt. Die de funeste gevolgen van globalisering en delocatie tegenhoudt. Kan Harry van Bommel naar het museum, waar we trots op hem kunnen zijn. Want hij blijft één van ons.

Kijk, dat is nou identiteit, waarzonder soldariteit niet gedijt!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties worden gemodereerd. Even geduld!

Related Posts with Thumbnails