30 april 2006

Frank Bovenkerk zet de klok gelijk

In de tachtiger jaren, een donkere benedenverdieping van het Ministerie van Binnenlandse Zaken aan de Schedeldoekshaven in Den Haag: daar kruiste ik soms de weg van minderhedenspecialist Frank Bovenkerk (foto Vincent Mentzel, NRC-Handelsblad).
Onder leiding van Henk Molleman, pionier van een moderne aanpak (ja, van aanpakken überhaupt) van de integratie van immigranten, was daar de "Directie Coördinatie Minderhedenbeleid" ontstaan: een "vreemde eend in de bijt" binnen het formalistische Directoraat-Generaal Binnenlands Bestuur. Het waren mijn tropenjaren in de ambtenarij, maar ook de ontdekking, dat minderhedenbeleid niet een kwestie was van "Turkenmoeders" en amateur-alfabetiseringstypes, noch van rozige muliticulti-dromen of van de gelijkhebberij van antiracismecomitejers.
Groot (althans: minder klein) geworden in de wirwar van de bijkans onbegrensde mogelijkheden van de Amsterdamse gemeentepolitiek, vond ik een inspirerende makker in de vaak irritante persoon van Henk Molleman (1940-2005). Ondanks zware lichamelijke problemen (bijna blind), bleef de man bezeten van één, nog steeds: geniaal, idee, namelijk, dat de oplossing van de te trage emancipatie van immigranten ligt in een directe, nabije, dus door de gemeenten gestuurde-, aanpak van uitsluitingsprocessen - niet alleen die van minderheden, maar van hele bevolkingsgroepen, samengeklonterd in stedelijke "probleemwijken". Zodoende ging "minderhedenbeleid" wel heel sterk lijken op een dynamische hervorming van het sectoraal verkokerde overheidsbeleid. Een revolutie, waarbij op door gemeentelijke projectleiders met grote volmachten probleem-gestuurd tewerk zouden gaan.

De weerstand hiertegen, binnen en buiten de Directie, was enorm. Frank Bovenkerk, die, in het grote en intelligente interview dat hij had met mijn favoriete schrijver-denker-essayist Bas Heijne in het april-Magazine van de NRC, eraan herinnert, dat hij in de eerste helft van de tachtiger jaren nog behoorde tot de "politiek-correcten" die geen kwaad over minderheden wilden horen, noch, als ze het tegenkwamen, publiceren, Bovenkerk dus, vond die idee in 1982/83 technocratische dwaasheid. Hij behoorde, als zovelen in die tijd, tot het genus van de moreel gemotiveerden en meende dat bestrijding van xenofobie en stimulering van samen-doen voor minderhedenbeleid voldoende was.

Er hing inderdaad een geurtje van Den-Uylse "maakbaarheid van de samenleving" aan de idee, het idée-fixe, van Henk Molleman, PvdA-Tweede-Kamerlid tijdens het kabinet-Den Uyl. Oorspronkelijk was er helemaal niet gedacht aan de zelf-organisatie op gemeenschappelijke onderwerpen en belangen in de stadsdelen. Het "particulieer initiatief" lag achter de horizon en werd vereenzelvigd met landerige buurthuizen, bevolkt door CPN-recruten die voornamelijk in actie kwamen voor "meer poen om welzijnswerk te doen".

Toch is de geïntegreerde, globale, op alle bewoners gerichte, wijkenaanpak er toen gekomen, langs een weg die ik elders nog wel eens uitgebreider zal beschrijven. De tegelijk hilarische- en exemplarische geschiedenis van de regeringsnota "Buitenkans", die op basis van wijk-beschrijvingen, de basis legde voor het "territoriale minderhedenbeleid" is te betekenisvol, om hier even af te doen.

In 1985 of 1986 trok Frank Bovenkerk naar Amerika en kwam terug met de vaste overtuiging, dat de zaken veel strenger moesten worden aangepakt. Wettelijk vastgelegd voorrangsbeleid voor immigranten, zelfregistratie als etnische minderheid (om de -verboden- overheidsregistratie als zodanig te omzeilen) en werkgevers en schoolleiders met harde middelen dwingen om een minimum-percentage leden van minderheidsgroepen aan te nemen. Min of meer, zoals het ook met de emancipatie van vrouwen is gegaan. Maar, in ruil daarvoor, ook een striktere aanpak van afwijkend gedrag bij de minderheden zelf. In het kader van deze nieuw-gewonnen nuchterheid, specialiseerde Bovenkerk zich in de criminologie (vanuit de sociologie, meen ik), maar miste een aanstelling als hoogleraar aan de Utrechtse universiteit in de sfeer van immigrantenonderzoek, en moest de meer mainstream-georienteerde Han Entzinger laten voorgaan.

Als criminoloog verdween hij uit mijn gezichtsveld. Onaangenaam werd ik enige jaren later getroffen door de rücksichtsloze wijze waarop hij criminaliteitscijfers binnen de Turkse immigrantengemeenschap veralgemeniseerde voor de Commissie-Van Traa inzake de georganiseerde criminaliteit in Nederland. Zonder het met zoveel woorden te zeggen, lijkt hij, in het interview, spijt te hebben van het effekt dat zijn optreden, achteraf, rond de Fortuyn-hype had gekregen. Natuurlijk had Bovenkerk dat effect niet voorzien, niet kunnen voorzien. In die zin moet ik (ook achteraf) erkennen, dat er beter geluisterd had moeten worden naar Frank Bovenkerk's suggesties op dat moment, nog jaren voordat, ook bij links Nederland, via Scheffer's noodkreet, het te late besef doordrong, dat er iets grondig mis aan het gaan was (zij het niet op de manier die Scheffer veronderstelde, en nog steeds veronderstelt).

En zo komen we bij de opmerkelijke analyse die Bovenkerk (en Heijne) geven van de huidige Nederlandse ziekte. Een evenwichtig beeld, dat uitmondt in:
"[..]De Nederlandse obsessie met iemand's culturele achtergrond heeft volgens mij vooral te maken met de traditionele verzuiling. Men ziet de samenleving verdeeld in blokken die een zekere mate van soevereiniteit hebben. Mensen die anders zijn dan wij moet je als zodanig accepteren, maar je gaat je ook niet te veel in elkaar verdiepen. Dat brengt het gevaar van stereotypen met zich mee. En dat gevaar is nu groter dan ooit."
En zo is het. Bovenkerk en ik, zei de gek, die elkaar 25 jaar lang passeerden als schepen in de nacht, koersen die elkaar toch geregeld kruisten, maar nooit samenvielen, we vinden elkaar nu (voorlopig?) in de analyse, dat de tegenwoordige problemen vooral (maar niet alleen) typische problemen van de Nederlandse cultuur zijn. Of, als je dat woord wil vermijden, van de Nederlandse geschiedenis, die een geschiedenis van poldergemeenschappen is, gesublimeerd in stedelijke communauteiten, in religie en in eigenwijsheid.
Maar gelukkig ook in een vermogen tot zelf-organisatie en een onbevooroordeelde blik op concrete dingen. De Hollander is even onthand tegenover staatsmacht, een vreemde eend in de bijt van zijn wereld, als de Pruis. Als het gewone negéren niet helpt, begint men wild om zich heen te slaan, of kruipt men in zijn schulp. "Een Hollander is een mof, die melk drinkt". (Citaat uit "Wij Blijven Hier", webdiskussieforum van jonge moslims in Nederland.)

Mensen van verschillende "zuilen" bijeenbrengen voor concrete belangen en doelen, lukt, als er nieuwe, polderachtige, kaders worden gedefinieerd, bij voorbeeld: de stadswijk als gezamenlijke polder. Dan zijn, net als in de laatste fase van het verzet in 40-45, de zuil-onderscheidingen opeens minder relevant. En dat was, en is nog steeds, de inzet van het territoriale "achterstands-beleid". Van de probleem-, knelpunt- en lokale sterkte-gestuurde projecten die mensen aansporen om uit hun zuilen te breken.

Ik ben voor de samenhang van dit stuk wel heel snel naar de conclusies van Bovenkerk (en van mij) opgeschoven. In een volgende post ga ik in op andere behartigenswaardige zaken die in Bas Heijne's stuk aan de orde komen en hoe die passen in het heftige standpunten-debat dat in Nederland gaande is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Reacties worden gemodereerd. Even geduld!

Related Posts with Thumbnails